Het domein is van middeleeuwse oorsprong, met verdwenen neerhof-opperhof-situatie, parkbos en boslaan teruggaand tot de 18de-eeuwse structuur, landschappelijk parkje uit 1865 met vijver, bacchusbeeld, brug en fabriekje in rustieke stijl, recente hagen- en rozentuin. Gebouwen met 18de-eeuwse kern, aanpassingen en vergrotingen uit de 19de eeuw, van 1908 en restauraties van 1962 en in de jaren 1990. De oorspronkelijke benaming van het goed was Rendelborn welke voor het eerst in de 14de eeuw vermeld stond als Loons Leen.
Korte film over de geschiedenis van Ridderborn en Angelpark
Op het Primitief kadasterplan heet het goed Rindelborn en paalt het aan de Rengelbornestraat. De huidige straatnaam eert Alard de Heusch, telg van de wijdvertakte familie die verschillende landgoederen in Limburg bezat, ook Ridderborn sedert minstens het begin van de 19de eeuw.
De Ferrariskaart (1774-1775) (zie foto boven) vermeldt het goed niet bij naam, maar registreerde ten oosten van de straat wel een vierkante constructie met binnenplaats en een kleine uitbouw op de hoek. Het was omringd door boomgaarden en weiden en ten oosten lag er een langwerpig perceel bos doorsneden door een lange laan naar de Gulmerstraat. Op het Primitief kadasterplan van 1810-1841 is deze configuratie herkenbaar. De gebouwen zijn gedetailleerd opgemeten en geordend volgens het klassieke neerhof-opperhofmodel: het kasteel (perceel nr. 461) wordt voorafgegaan door de boerderij (perceel nr. 457) die aan de straat paalt. Het erf (nr. 459) tussen het kasteel en het neerhof is vanaf straat toegankelijk en heeft een uitloper naar het noorden die de grachtarm en de moestuin van de boerderij (nr. 455 en 456) scheidt van de grachtarm en de moestuin met bakhuis (nr. 454, 453 en 460) van het kasteel. Ook aan de zuidzijde hebben beide complexen een tuin (nr. 468, 467). Hun boomgaarden liggen respectievelijk ten zuiden (nr. 468) en ten noordoosten (nr. 452). Baron Théodore Jean de Heusch (1765-1849), van wie de tegen de dorpskerk aanleunende grafstèle bewaard is, was in 1841 eigenaar van het goed.
Bij de schatting door het kadaster in 1841 wordt het kasteel beschreven als een met steenen goed doortimmerd buitenhuis hebbende 4 beneden en 7 boven plaetsen alles zeer fraai gebouwd en zijnde met schaliën gedekt. Het kasteel, volgens 18de-eeuwse gebruik gelegen entre cour et jardin, had (en heeft nog steeds) een rechthoekige plattegrond, met kleine uitbouwsels tegen de korte noord- en zuidzijden. Het kijkt ten westen uit op de door de twee dienstvleugels gedetermineerde voorkoer. Ten oosten heeft het zicht op de lusttuin (nr. 462) die uitloopt in een lange dreef (nr. 463, laan als lustgrond) met aan weerszijde grote percelen bos (nr. 464 en 447). Dit in 1775 al bestaande gegeven is vandaag nog steeds in de parkaanleg aanwezig. De gebouwen echter, in kern laat 18de-eeuws (dienstgebouwen, kelder), ondergingen wijzigingen die deels weer teniet werden gedaan. Onder meer werden twee erkers in de parkgevel gesloopt, ook het bakhuis en het aanpalende bijgebouw verdwenen en de latere sluiting van het erf op de noord- en zuidzijde werd weer verwijderd voor een meer open karakter. Prentkaarten uit het begin van de 20ste eeuw lichten over deze vroegere gedaanten in. Het neerhof, dat later gesloopt werd, lag door de verlegging van het straattracé met zijn vakwerkgebouwen aan de overkant van de straat. Dat werd vermoedelijk voorbereid in 1865 door de uitloper van perceel nr. 495 in noordelijke richting te verlengen. Pas in 1896 gebeurde het in zuidelijke richting. Dit betekende het einde van de neerhof-opperhofstructuur en de ruimtelijke scheiding tussen de heer en zijn pachter, een feit dat elders ook meermaals, meestal rond het midden van de 19de eeuw kon worden vastgesteld. Het was ook meestal de aanleiding voor een eerste parkaanleg en dat is ook hier het geval geweest.
De grondige restauratie van 1962, na de aankoop door baron Alain de Schaetzen, en de tweede restauratie van de jaren 1990, samen met de herziening van de tuinaanleg, gaven de gebouwen de uitstraling van de late 19de - vroege 20ste eeuw die ook vandaag het goed kenmerkt en het zijn huidige structuur bezorgt. Ridderborn zoals het was in 1920
Ridderborn wordt nu aan de straatkant begrensd door strak geschoren meters lange hagen van meidoorn. Ze worden ten zuiden onderbroken door de afbuigende en door een reeks kastanjebomen begeleide rondweg van het park en ter hoogte van het kasteel door een breed gazon dat het diensterf voorafgaat, de opvolger van het primitieve perceel nr. 459, dat ontstond door de sloop van het oude bakhuis en een recenter dienstgebouw. Een in kasseien gelegde rechte oprit in dit gazon leidt van de straat naar het ingangshek in de met ezelsrug afgewerkte hoge bakstenen afsluitmuur. Een plaatselijke verhoging van de muur dient als hekpijler voor het hoge, smeedijzeren spijlenhek (met ringen tussen de dubbele onder- en tussen regels) dat geflankeerd wordt door twee in trommels gesnoeide taxussen. Het diensterf op een cirkel in kassei na voor een bloemencorbeille in blauwe hardsteen, is gelegd in grijze grind en heeft lage geschoren taxushagen die de kelderverdieping onder een deel van het huis aan het oog onttrekt; ze bezorgen de erfzijde-gevel, de afsluitmuur en de bijgebouwen (voormalige paardenstallen en een koetshuis) een groene voet. De gebouwen zijn van baksteen met leien mansarde zadeldaken en houten dakkapellen. Vier schouwen, een klokkenruitertje en een uurwerk markeren het kasteel dat twee bouwlagen en vijf traveeën telt. Ten noorden werd het uitgebreid met een getrapte, twee bouwlagen hoge uitbouw onder platdak en ten zuiden met een éénlaagse bijbouw, eveneens onder platdak. Balusters van blauwe hardsteen bekronen deze daken, onderlijnen ook het huisbrede terras aan de parkzijde van het kasteel en het terras bij de zuidelijke zijgevel. Dit laatste sluit aan bij het overdekte terras in het éénlaagse bijgebouw, dat naar de erfzijde geopend is met een brede rondboog en aan de parkzijde met drie kleine rondbogen op deelzuiltjes. (klik op de foto voor vergroting)
In het huidige park in landschappelijke stijl zijn, buiten de jongste restauratie, twee aanlegfasen te herkennen. De eerste aanleg, te situeren in de periode 1865 bij de verlegging van de straat, werd vermoedelijk op het einde van de 19de eeuw herzien. Het park komt in elk geval voor op de Dépot-kaart van 1871 maar, al bleef de structuur ongewijzigd, er gebeurden later veranderingen in de beplanting met gevolgen voor de zichtlijnen en perspectieven. Het park bestaat uit een ruim grasveld met lichte niveauverschillen en een ondulerende bomenrand, aangelegd op het oude perceel lusttuin (nr. 462); en een parkbos dat, zoals op de Ferrariskaart doorsneden wordt door een lange boslaan. Naar verluidt werd deze boslaan in de as van het kasteel voorheen ook gebruikt als rechtstreekse oprijlaan vanaf de Gulmerstraat, waar nu een scherm van dennen is geplant. De oprit vanaf de Alard de Heusch-straat is en was op de Dépotkaart al de aanzet van de rondweg die eerst het grasveld begrenst, dan met een brede lus door het parkbos loopt, de boslaan oversteekt, de vijver aandoet om voorbij het kasteel de oprit weer te vervoegen. Vandaag varieert de breedte en de bodem van deze rondweg – de grijze grind wordt in het park zelf een aarden pad – en de lus in het noordelijke bosperceel bestaat niet langer. De aanzet wordt aan de zuidzijde begeleidt door een reeks niet allemaal even gezonde exemplaren tamme kastanjes (Castanea sativa) (363 cm) en een zuilvormige eik (Quercus robur 'Fastigiata') (173 cm) en verder door een smalle strook rode rozen, van dezelfde soort die ook in de bedden bij het kasteel voorkomen. Aan de zuidzijde, ter hoogte van de voormalige moestuin is de recentere struiklaag onderlijnd met een lage haag met een rij tagetes aan de voet, een structuurgevend element van de jongste tuinaanleg, dat bijvoorbeeld ook aan de overkant van het gazon werd ingezet en dat het architecturaal karakter versterkt. Het keert ook in de vorm van rododendrons of van witte sneeuwbes (Symphoricarpus) elders in de parkaanleg terug.
Volgens de kaart was het grasveld met de vijver ten noorden aanvankelijk volledig omringd door een gesloten bomengordel maar was het vrij van enige beplanting. Vandaag echter loopt de bomengordel uit op het licht ondulerend grasveld en zijn er ook bomengroepjes, hoewel geen solitairen. Zo'n bomengroepje met plataan (Platanus orientalis) en rode beuk (Fagus sylvatica 'Atropunicea') (368 cm) ligt ten noordoosten van het huis en een tweede groepje met eik en kastanje voorafgegaan door twee Italiaanse populieren ligt ten zuidoosten. Ze zorgen nu voor een schuine zichtlijn naar het kasteel en een omlijste doorkijk vanuit het kasteel op het landschap. In het noordelijke parkgedeelte ligt de niervormige, 2 meter diepe vijver met eilandje waarvan de iets hoger gelegen bron voorheen de grachten voedde. Het kadaster laat hier als hulpmiddel bij dateringen verstek gaan: de vijver werd nooit opgemeten, hoewel in 1865 alle percelen van het domein samengevoegd werden tot één groot perceel, doorgaans het gevolg van een parkaanleg. Er zijn hier sporen van een aanleg overgebleven als ze tenminste niet tot de lusttuin van het Primitief kadaster behoorden, dan wel voor een deel tot de herziening van het einde van de 19de eeuw. Het is een rotsformatie, die aanzet bij de vijver en eindigt bij het iets hoger gelegen Bacchusbeeld met een kring van taxussen aan de voet. Ook het met pannen gedekt paviljoentje in vakwerkbouw hoort bij dit rotslandschap; het staat niet ver van de boslaan en bij een oude zomereik (Quercus robur) (300 cm). De brug met gietijzeren takken als leuning is 19de-eeuws, maar de beeldbepalende zomereik (479 cm), met vier takken vertrekkend op 2m50 hoogte, is minstens 18de-eeuws. Verder staan er naast een varenbeuk (Fagus sylvatica 'Asplenifolia'), meerdere eiken bij de vijver onder meer een geënte eik met verschillende bladvormen (mogelijk Spaanse eik) en een gewone zomereik (410 cm). Ook de houtopslagplaats ten noorden van het huis is een vakwerkconstructie, waarschijnlijk 19de-eeuws.
De brede, klimmende boslaan met afwateringsgrachtjes links en rechts, ligt in de as van het kasteel en was voorheen vermoedelijk een oprit vanaf de Gulmerstraat waar nu een aanplant van dennen afscherming biedt. De bruine beuken (Fagus sylvatica 'Atropunicea') (de dikste 158 cm) van de laan zijn 60 à 70 jaar jaar oud, maar de kwaliteit van de grond is niet optimaal voor hun welvaren. Een kleine schuine aftakking van de boslaan naar het noordwesten is eveneens met bruine beuken beplant. In het bospark, waar het klimaat vochtiger is en zelfs een buizerdnest werd gesignaleerd, komt naast linde (Tilia x), berk, hulst, es, abeel ook Amerikaanse eik, els en in rijen geplante zoete kers voor, dit laatste als vervanging van een lariks bosje. Hier staat ook een zomereik (Quercus robur) (300 cm) met een onderbegroeiing van maagdenpalm en bosanemoon en elders ook boshyacint. Op de voormalige moestuin ten zuiden van het kasteel (Primitief perceel nr. 467) werd begin van de jaren 1990 naar ontwerp van Bernard de Schaetzen een nieuwe rozentuin aangelegd. De oude moestuin was voorheen deels met liguster, deels met meidoorn omhaagd. Hij ligt drie treden hoger dan het diensterf, is toegankelijk via drie blauwe hardstenen treden die zijn uitgespaard in het lage scheidingsmuurtje, heeft paden van dolomiet en is omhaagd met taxus (Taxus baccata). In de absis van deze haag, gedubbeld door een veel lagere, geschoren buxushaag, staat een kleine, mogelijk 19de-eeuwse putti op sokkel. De tuin zelf is door dubbele lijnen van strak geschoren taxushagen onderverdeeld in vier ruime vakken met uitsparingen voor de grote cirkel op het middelpunt. Alle vakken zijn met rozen gevuld. Tegen de korte gevel van het dienstgebouw staat nog een hergebruikte zuil met waterbekken (een oud wijwatervat?) dat als sokkel dient voor een recentere plaat met leeuwekop en fonteinmond, vermoedelijk 19de-eeuws.